|
||||||||
Tweede plaat van dit intrigerende Bretonse trio vrouwen, die als band startten zo’n zeven jaar geleden en sindsdien verschillende honderden concerten wisten te versieren, zij het dat ze voorlopig vooral in Frankrijk te zien waren. Barbara Letoqueux zingt, speelt gitaar en percussie, terwijl de overige twee, de Enora’s Le Saouter en Maillot naast hun stemmen enkel percussie inbrengen. Voor de plaat werd op enkele nummers een beroep gedaan op bijkoende percussie van Jimmy Poleya en de bas van Etienne Callac, maar de drie vrouwen doen dus verreweg het leeuwendeel van het werk zelf en dat is, al bevat de plaat maar 10 nummers en duurt ze hooguit 35 minuten, bepaald indrukwekkend te noemen. Dat heeft alles te maken met de bijzonder energieke aanpak van het trio, dat zich voor elk nummer helemaal “smijt” en er tegenaan gaat, als was het de laatste keer dat ze mogen zingen. Je zou dan denken dat zo’n instelling tot oppervlakkigheid leidt of tot “van-dik-hout-maakt-men-planken”-folk, maar niks is minder waar: de mix van Bretonse en Braziliaanse folk werkt bijzonder aanstekelijk en, in vergelijking met de debuutplaat “Hoje Tem”, hoor je hier een gerijpte groep aan het werk, waarvan de dames vlekkeloos en schijnbaar moeiteloos elkaars stemmen aanvoelen en op die manier een geheel eigen klankenpalet weten te creëren dat weliswaar in hoofdzaak Braziliaans gekleurd is, maar tegelijk flinke scheuten Bretons muziek omvat. Harmonie boven alles, met die verstande dat ook de dynamiek een punt van grote zorg is en -en dat is vooral sterk- dat er met bijzonder veel zorg geijverd wordt naar variatie: waar nogal wat samba-platen je na een tijdje een gevoel geven van “nu heb ik het wel gehoord”, slaagt dit trio er in nu eens te klinken als vroege Zap Mama, dan weer als Frente! en heel vaak als Daniela Mercury, Marisa Monte of -en vooral- Adriana Calcanhotto. Nu eens in het Frans, dan weer in het Portugees, nu eens luchtig en huppelend, dan weer bloedserieus en weemoedig , de vrouwen weten je telkens weer te raken. Ik moet toegeven dat ik de plaat in de loop van de voorbije weken minstens dertig keer gehoord heb en dat ik hoe langer hoe minder weet of ik nu “A côte de Toi” verkies, of het uitgesproken Bretonse “Rah Koëd” -een traditional uit Vannes- of et onweerstaanbare openingsnummer “Já me cansei” het liefst hoor. Dat zegt iets, denk ik: dit is namelijk allemaal bijzonder goed gedaan en ik betrap er mezelf geregeld op dat ik de melodie van “Canto de Ossanha”, al kan het natuurlijk zijn dat ik die onthouden heb van Baden Powell. Hoe dan ook, telkens weer val ik voor de energie van “Vira Pão” en voel ik de plaatsvervangende spijt: deze plaat moest eigenlijk het begin vormen van een zomeroffensief dat, zo durf ik te denken, de naam van het trio voorgoed zijn verdiende plaats had gegeven, ook buiten Frankrijk. Covid-19 stak daar een stokje voorn maar neemt u het van mij aan: deze drie, daar gaan we nog van horen. In het Bretons heet Bretagne Breizh. Wel, dan is deze muziek “Breizhiliana” en nog van geweldig niveau ook! (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||